Net als duizenden andere Italianen toog Luigi Granucci in het crisisjaar 1929 naar Nederland in de hoop hier een beter bestaan op te bouwen. Hij kwam terecht in Tilburg, waar hij zich vestigde als maker van gipsen devotiebeeldjes. Als bijverdienste verkocht hij in de zomermaanden Italiaans ijs.

In de jaren dertig opende Luigi een IJssalon in Tilburg. Familieleden uit Italië kwamen over om ook in de ijshandel te werken. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd een ijsje halen een populair uitje en de vraag naar deze zoete, verfrissende versnapering groeide.

Al vanaf zijn twaalfde jaar werkt Edi Granucci, de zoon van Luigi, mee in het bedrijf. Hij weet al heel vroeg, dat hij voor het ijs geboren is. In de jaren zeventig vertrekt hij naar Arnhem om daar het maken en verkopen van ijs voort te zetten. Hij begint met venten en in 1981 besluit hij in Wageningen een ijssalon te openen. Hij kiest voor Wageningen, omdat het een universiteitsstad is met veel jonge mensen en gezinnen. Deze beslissing pakt goed uit en in een korte tijd groeit de ijssalon uit tot een begrip in Wageningen en omstreken. Als klap op de vuurpijl wint hij met zijn hazelnotenijs in 1996 de prestigieuze Coppa d’Oro, de wereldbeker voor ijsbereiders. Deze gebeurtenis haalt in Nederland zelfs de voorpagina van De Telegraaf.

Vanaf dat moment komt er veel vraag van buitenaf. Dit resulteert erin, dat de ijssalon al gauw een maatje te klein wordt. Edi Granucci staat op dat ogenblik voor de keuze om klein te blijven en velen teleur te stellen, of het ijs bereiden op grotere schaal voort te zetten in een werkplaats voor afnemers uit het hele land. Hij kiest, samen met zijn dochter en schoonzoon, voor het laatste en hij vestigt zijn bedrijf in Apeldoorn.
Inmiddels heeft deze werkplaats vele vaste klanten, waaronder de groothandel Hanos, La Place van V&D en verschillende ijssalonhouders. Tot op de dag van vandaag wordt er nog altijd volgens traditioneel familierecept gewerkt.